In de Volkskrant van 26 augustus staat een artikel van de kinderboekenschrijver Jacques Vriens over leespromotie. Zijn adviezen komen kortweg neer op de volgende punten
Dit artikel is mij uit het hart gegrepen. Het sluit naadloos aan bij de adviezen die ik vorige week nog op een van onze scholen heb opgesomd.
In dit nieuwsbericht zal ik de punten vanuit onze visie op goed taalonderwijs voor kinderen met dyslexie nog wat nader toelichten.
Kleuters
In de kleutergroepen is het bewust en systematisch aanleren van letters sinds de invoering van de nieuwe basisschool steeds verder toegenomen. De meeste kleuters zijn in hun fonologische ontwikkeling en fonemisch bewustzijn nog niet zo ver ontwikkeld om te kunnen leren lezen. Het koppelen van klanken aan tekens vergt immers veel meer ontwikkeling in het vermogen tot objectivatie. Uiteraard zijn er altijd kleuters die zichzelf het lezen eigen maken of al kunnen vioolspelen. Daar is natuurlijk niets op tegen.
Wanneer we op het gebied van leesonderwijs naar de succeslanden kijken zien we dat wij wel erg vroeg zijn met het aanleren van de letters. En dat betekent voor onze doelgroep een jaar eerder frustratie.
Voorlezen, woordenschat vergroten, veel gesprekken voeren en vooral ook interactief voorlezen kan daarentegen niet vaak genoeg plaatsvinden op deze leeftijd.
Wat ook nog veel meer ontwikkeld zou kunnen worden is het werken met pictogrammen als voorbereiding tot het lezen en schrijven. Het leren ‘pictoschrijven’ en ‘pictolezen’ is een uitstekende oefening in objectivatie en taalvorming. Maar hoe vaak zien we dat in de kleutergroepen?
Uit een onderzoek in opdracht de Stichting Lezen in 2020 bleek het volgende:
De helft van de pabodocenten denkt dat hun studenten bij het verlaten van de pabo ‘enigszins competent’ zijn om het lezen van kinderen te bevorderen. Een op de drie docenten vindt de afstuderende leerkrachten ‘voldoende competent’.
Niet bepaald een rooskleurig toekomstbeeld van de nieuwe leerkrachten in het ‘digitale’ tijdperk, wanneer we lezen juist sterker zouden moeten stimuleren.
Onder het motto ‘nooit te laat’ kunnen schoolteams zelf de handen op dit gebied uit de mouwen steken door het schoolbeleid vorm te geven.
Afspraken die op schoolniveau kunnen worden gemaakt zijn:
De term interactief staat hierbij tegenover theatraal voorlezen. Bij theatraal voorlezen verwachten we dat de kinderen gespannen als publiek in een theater luisteren en er niet doorheen praten. In dat geval kunnen er twee honderd kinderen in de aula worden voorgelezen. Maar interactief voorlezen doen we met hooguit vier leerlingen omdat we hierbij juist willen dat ze gaan reageren, vragen stellen of opmerkingen plaatsen over wat ze horen. Daarom doen we dat niet met homogene groepjes, maar heterogene groepjes. Dan leren kinderen het gedrag van elkaar en nemen we de woordenschat, zinsbouw interactie van hun medeleerlingen over. De leerkracht vult aan, licht toe en legt uit. Het voorlezen is hierbij slechts middel om de taal- en woordenschat te vergroten.
augustus 2020
Simon Eg, EGES, dyslexiezorg