In het begin van groep 3 is het altijd lastig met kinderen samen te lezen. Van de ene kant zijn ze erg trots wanneer ze plotseling kunnen lezen wat er staat. Soms zien ze in de auto ergens op een gebouw een woord staan en blijken ze dat helemaal zelf te kunnen lezen.
Maar op het moment dat je samen teksten uit kinderboeken wil gaan lezen kan dat tot grote teleurstellingen leiden. De teksten blijken dan veel te moeilijk. Al was het maar dat er woorden in staan die uit meer lettergrepen bestaan. En dan kan je behoorlijk vastlopen of gefrustreerd raken.
Om dat te voorkomen kunnen ouders samen met het kind gaan lezen. Je maakt dan een kopie van een bladzijde uit het boek dat je aan het voorlezen bent. Bij kleine letters is het handig het te vergroten.
In de tekst kies je samen woorden die ze zeker kunnen lezen. Dat zijn in ieder geval de lidwoorden âde, âhetâ en âeenâ. Veel voorzetsels lenen zich daar voor (op, in, aan, met) maar ook korte woordjes als ook, en, of, er.
Pas op voor woorden met klanken als âeerâ, âoorâ, ieuw etc. Die zijn niet klankzuiver en komen pas veel later aan de orde in groep 3.
De korte woordjes kan je geel markeren. Ook zou je nog met een kleurtje kunnen aangeven of ze een lange of korte klank hebben, open of gesloten zijn e.d.
Let er ook op dat ze alle lidwoorden met een stomme klank uitspreken. En uiteraard geen Ă©Ă©n lezen wanneer er het lidwoord een (un) staat. EĂ©n is een telwoord en geen lidwoord. Kinderen die langdurig Ă©Ă©n lezen raken daar snel aan gewend en blijven dat jaren daarna nog doen. Dat geldt later ook voor de stomme-e in langere woorden als âboekenâ. Ook hier duidelijk een âstomme-eâ laten lezen i.p.v. boekĂšn. Het is veel lastiger een kind met dyslexie iets af te leren dan het direct goed aan te leren.
Nadat de woorden gezocht, besproken en gemarkeerd zijn gaan we samen het verhaal lezen. Het kind volgt de ouder bij het voorlezen vanaf het blaadje, wijst bij en zegt alleen de woorden hardop die gemarkeerd zijn.
Pas op: Laat vooral het woord niet eerst spellen, maar lees vanuit de klank en bouw het woord langzaam op wanneer de synthese nog zwak is. Anders âkwekenâ we een spellende lezer en zijn we verder van huis. Wanneer ze het woord direct kunnen zeggen is dat natuurlijk nog beter.
Is dat niet het geval, doe het zo: Ăš – et – met / aa – aar – maar enz.
Als het kind deze manier van lezen (synthese) beheerst, train je dat daarna stillezend in het hoofd. Daarna ineens hardop zeggen. Ook niet eerst zacht fluisterend dus.
Ik ben benieuwd naar de opmerkingen, vragen en/of resultaten! Laat het ons weten; stuur een mail naar info@eges.nl